In plaats van dit verkeersteken is ook een groen seinlicht toe te passen.
Dit waarschuwingsbord wordt op enige afstand aangebracht voor de plaats waar een hoogspanningslijn de vaarweg kruist. Bij vaarwegen met een vrijwel constante waterstand kan de veilige doorvaarthoogte worden aangegeven met het teken C.2, aangebracht rechts van het teken E.2. Het aanbrengen van teken E.2 is niet verplicht als de hoogspanningslijn voldoet aan de Richtlijnen Vaarwegen, dus hoog genoeg hangt om vonkoverslag te voorkomen.
Het teken dient als aanduiding voor een stuw en kan als voorwaarschuwingsbord worden toegepast. Aanbevolen wordt het bord te combineren met een bovenbord, waarop de afstand tot de stuw wordt aangegeven.
Het teken dient als waarschuwing voor een niet vrijvarende, dat wil zeggen aan een kabel bevestigde veerpont en kan worden voorzien van een bovenbord, waarop de afstand is vermeld tussen het bord en de oversteekplaats van de veerpont. Bovenstrooms van de pont wordt bij voorkeur een grotere afstand aangehouden tussen het bord en de pont dan benedenstrooms. Dit in verband met het verschil in naderingssnelheid van de schepen. Voor brede vaarwegen is plaatsing op beide oevers aan te bevelen.
Zie voor wat betreft plaatsingsafstand E.4a.
De toestemming ligplaats te nemen, dat wil zeggen te ankeren en te meren, geldt aan de zijde van de vaarweg waar het bord is geplaatst.
Het teken kan zelfstandig worden gebruikt, dat wil zeggen dat het markeren van een ligplaats kan geschieden zonder toevoeging van een van de tekens E.5 tot en met E.7.
Het gebruik van dit teken komt voor bij de bijzondere ligplaatsen op de rivieren en betreft meestal de markering van ankerplaatsen. Het eerste getal geeft de grootte aan van de vrij te houden ruimte tussen de oever en het dichtst bij die oever geankerd schip aan de zijde van de vaarweg, waar het bord is geplaatst. Het verschil tussen het tweede en het eerste op het bord aangegeven getal geeft in meters de maximale ligplaatsbreedte aan. Het in de betekenis van het teken genoemde woord meren duidt op het onderling afmeren van geankerde schepen, aangezien het meren aan de oever niet van toepassing kan zijn. Het teken wordt onder meer toegepast om een zogenaamde brandgang te creëren.
Het teken wordt alleen toegepast als de afmetingen van de schepen, die van de ligplaats gebruik maken, globaal bekend zijn. Indien dit niet het geval is, verdient het aanbeveling om het teken E.5.1 toe te passen.
Ligplaatsen voor het afmeren of ankeren van duwvaart, die niet verplicht is door de aard van de lading één of meer blauwe kegels te voeren.
Ligplaatsen voor het afmeren of ankeren van duwvaart, die verplicht is door de aard van zijn lading twee blauwe kegels te voeren.
Ligplaatsen voor het afmeren of ankeren van duwvaart, die verplicht is door de aard van zijn lading twee blauwe kegels te voeren.
Ligplaatsen voor het afmeren of ankeren van duwvaart, die verplicht is door de aard van de lading drie blauwe kegels te voeren.
Ligplaatsen voor het afmeren of ankeren van schepen, geen duwvaart of koppelverbanden zijnde, die niet verplicht zijn door de aard van de lading één of meer blauwe kegels te voeren.
Ligplaatsen voor het afmeren of ankeren van schepen, geen duwvaart zijnde, die verplicht zijn door de aard van de lading één blauwe kegel te voeren.
Ligplaatsen voor het afmeren of ankeren van schepen, geen duwvaart zijnde, die verplicht zijn door de aard van de lading twee blauwe kegels te voeren.
Ligplaatsen voor het afmeren of ankeren van schepen, geen duwvaart zijnde, die verplicht zijn door de aard van de lading drie blauwe kegels te voeren.
Ligplaatsen voor het afmeren of ankeren van alle schepen, zowel duwvaart als andere schepen, die niet verplicht zijn door de aard van de lading één of meer blauwe kegels te voeren.
Ligplaatsen voor het afmeren of ankeren van alle schepen, zowel duwvaart als andere schepen, die verplicht zijn door de aard van de lading één blauwe kegel te voeren.
Ligplaatsen voor het afmeren of ankeren van alle schepen, zowel duwvaart als andere schepen, die verplicht zijn door de aard van de lading twee blauwe kegels te voeren.
Ligplaatsen voor het afmeren of ankeren van alle schepen, zowel duwvaart als andere schepen, die verplicht zijn door de aard van de lading drie blauwe kegels te voeren.
De toestemming te ankeren geldt aan de zijde van de vaarweg waar het bord is geplaatst voor alle categoriën schepen. Spudpalen zijn gelijk gesteld met ankers.
De toestemming aan de oever of het remmingwerk af te meren, en niet te ankeren, geldt aan de zijde van de vaarweg waar het bord is geplaatst voor alle categoriën schepen. Wanneer kegelschepen van de ligplaats gebruik maken, dienen de voorgeschreven veiligheidsafstanden tussen schepen in acht genomen te worden.
De maximaal toegestane tijdsduur hiervoor kan op een onderbord worden vermeld. Vaak is deze een kwartier.
Een onderbord kan de maximale scheepslengte aangeven, waarmee ter plaatse keren mogelijk is.
Het gevolgde vaarwater, de dikke lijn, geldt als hoofdvaarwater ten opzichte van het vaarwater dat daarin uitmondt, aangegeven met een dunne lijn. De scheepvaart op het hoofdvaarwater heeft voorrang op de vaart komend van het nevenvaarwater.
Het gevolgde vaarwater, de dunne lijn, geldt als nevenvaarwater ten opzichte van het vaarwater waarin het uitmondt, aangegeven met een dikke lijn. De scheepvaart op het hoofdvaarwater heeft voorrang op de vaart komend van het nevenvaarwater.
Indien meerdere verboden, geboden of beperkingen gelden en één of meerdere daarvan eindigen, dan wordt op een onderbord door middel van tekst aangegeven welk(e) verbod(en) of beperking(en) wordt (worden) beëindigd, dan wel het (de) betreffende nog van toepassing blijvende verbods , gebods of beperkingsteken(s) wordt (worden) herhaald. Toepassing van het teken E.11 vindt meestal plaats ter beëindiging van verboden, geboden of beperkingen, welke zijn aangegeven door de tekens A.2, A.3, A.4, A.9, B.6, B.11, C.3 en C.5. In bijlage 7 van het BPR zijn twee modellen van het teken E.11 opgenomen te weten een rechthoekig en een vierkant model. Het doel hiervan is dat elk model qua maatvoering kan overeenstemmen met het toegepaste verbods, gebods of beperkingsteken, zodat het teken E.11 tegen de achterzijde van het betreffende teken kan worden geplaatst. Het einde van een bepaald verbod kan ook worden aangeduid door bij het verbodsbord aan te geven over welke afstand het verbod van toepassing is (zie voorbeeld bij teken F.2).
Ter plaatse van het bord bevindt zich een drinkwatertappunt voor de scheepvaart.
Met teken E.14 is de aanwezigheid van een publieke telefooncel aangeduid. Met de komst van mobiele telefonie is het aantal publieke telefooncellen sterk afgenomen.
De tekens E.15 tot en met E.22 en E.24 heffen plaatselijk voor de betreffende categorie een in een reglement vervat verbod of gebod op. De tekens E.15 tot en met E.22 en E.24 worden niet in combinatie met een gebods-, verbods- of beperkingsteken toegepast met als doel een bepaalde categorie uit te zonderen. Voor dit doel wordt bij het betreffende verbods-, gebods- of beperkingsteken een onderbord toegepast, waarop de uitgezonderde categorie door middel van een pictogram of tekst is vermeld, voorafgegaan door de tekst ‘m.u.v.’ of ‘uitgezonderd’. Genoemde tekens zijn niet bestemd voor het aanduiden van ligplaatsen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van het teken E.5 of E.7, voorzien van een categorie aanduiding.
Op de betreffende vaarweg zijn motorschepen toegestaan. Het gaat hierbij vooral om vaarwegen, waarvan niet direct duidelijk is dat de vaart met motorschepen is toegestaan.
Teken E.16 wordt vooral gebruikt om het einde van een met teken A.13 ingesteld verbod aan te geven.
In het algemeen is waterskiën op vaarwegen verboden, tenzij het op een met teken E.17 gedeelte nadrukkelijk is toegestaan.
Teken E.18 wordt vooral gebruikt om het einde van een met teken A.15 ingesteld verbod aan te geven.
Teken E.19 wordt vooral gebruikt om het einde van een met teken A.16 ingesteld verbod aan te geven.
Teken E.20 wordt vooral gebruikt om het einde van een met teken A.17 ingesteld verbod aan te geven.
In Nederland zijn snelle motorboten verboden, tenzij nadrukkelijk toegestaan (regeling Snelle Motorboten Rijkswateren). In het laatste geval wordt het vaarweggedeelte, waar snelle motorboten zijn toegestaan ter weerszijden aangegeven met teken E.21.
Teken E.22 maakt duidelijk, dat op deze plaats boten te water gelaten of uit het water gehaald mogen worden. Het bord staat eveneens aan de landzijde van de lokatie.
Het teken geeft aan dat de vaarweggebruiker via het betreffende marifoonkanaal nautische informatie kan inwinnen bij een sluis of brugwachter of verkeerspost en dergelijke, zonder dat een uitluister- of meldplicht bestaat. Verplicht marifoongebruik wordt uitsluitend met B.11 aangegeven.
In Nederland zijn snelle motorboten en daarmee waterscooters verboden, tenzij nadrukkelijk toegestaan. In het laatste geval wordt het vaarweggedeelte, waar waterscooters zijn toegestaan ter weerszijden van het vaarwater aangegeven met teken E.24.